Algemeen Dagblad, 25 januari 2000

Langs het IJsselmeer; Het enige Friese hunebed is niet meer

Door Gerrit Jan Zwier

Op een heldere winterdag, met vorst in de grond en sneeuw op de velden, is het tijd de benen weer eens te strekken. Dat gebeurt op een stukje van het Zuiderzeepad, dat 400 km lang het IJsselmeer van Stavoren tot Enkhuizen omspant.

IN DE GIDS is de keuze gevallen op een traject van 20 kilometer dat van Bakhuizen naar Ruigahuizen loopt - niet ver van Balk. De kale kustweg laat ik, vanwege de stevige zuidwestenwind, met rust. Natuurlijk beginnen de auteurs van het gidsboekje met een hommage aan Jac. P. Thijsse. Vroeg of laat duikt diens naam in bijna elke Lange-Afstand-Wandelgids op. De reden is dat Thijsse over bijna elk stukje Nederland zijn licht heeft laten schijnen. En ten tweede beschreef hij Nederland op een moment toen het landschap nog niet van alle kanten bedreigd werd door industrie en vervuiling. Wanneer natuurbeschermers nostalgisch terugblikken, dan is het bijna altijd naar de tijd van Thijsse.

Ook op het Zuiderzeepad ging Thijsse ons voor. In het Verkadealbum `Langs de Zuiderzee' (1914) gaf hij een indruk van wat de boorden van de Zuiderzee allemaal aan moois te bieden hadden. Het ging hem daarbij niet alleen om vogels, vlinders en planten, maar ook om vestingstadjes, vissersdorpen, havens, dijken en polderland.

Via St. Nicolaasga, Sloten en Nijemirdum rijd ik naar Oudemirdum. Het centrum heet hier de `Brink', net als in Drentse esdorpen. In feite hebben het Drentse zandplateau en Gaasterland veel gemeen; dankzij de ijstijd hebben beide een ondergrond van opgestuwde keileem. Later kwamen in beide gebieden esdorpen tot ontwikkeling. Een zwerfsteen van duizenden kilo's, die bij de Brink staat opgesteld, herinnert aan het feit dat er ook in Friesland hunebedden zijn gebouwd.

Bakhuizen

kent eveneens een - inmiddels bebouwde - brink. Over de Hegeburgsterwei, vanwaar de glooiende weiden afdalen naar de kust, nader ik het Rijsterbos. Dit bos is, net als andere bossen in Gaasterland, in het leven geroepen door rijke landeigenaars. Het is nu eigendom van It Fryske Gea (Friese vereniging voor natuurbehoud, Gea = landschap), die ook de rietlanden en zandbanken voor de kust beheert. Het `Freule-leantsje' (Jufferslaantje) brengt mij naar golvende rietpluimen die door de lage zon in een gouden gloed worden gezet. Bij Mirns neemt het pad een klein stukje van de kliffenkust mee; de kliffen danken hun onstaan aan het samenspel tussen het geweld van de zee en de taaiheid van het keileem. Vanaf de dijk, waarachter een koffiehuis zich heeft genesteld, loopt het land af naar de lage oever.

Bij boerderij De Braamberg duik ik het bos weer in. Even verderop bevindt zich het enige hunebed van Friesland, of beter bevond: het werd in de vorige eeuw door barbaren gesloopt. Professor A.E. van Giffen, die alle bestaande 52 Drentse hunebedden nummerde, gaf ook aan verdwenen hunebedden een nummer. Liggen ze in Drenthe, dan beginnen ze met een D. Daarnaast kennen we de G1 (bij het Groningse Noordlaren), de G2 bij Delfzijl en de F1 bij Rijs. `Plaats hunebed' luidt de tekst op een bordje. Een kleine rechthoek van stenen geeft nog de plek aan waar de grafkamer ooit heeft gestaan. Het volk van de hunebedbouwers, dat in Drenthe ver van de kusten woonde, kende dus ook de zee. Over paadjes met bomijs loop ik naar het `Vredestempeltje', dat in 1814, toen de tijd van Napoleon voorbij was, werd opgericht. In de Elfbergen en het Lycklamabos is er van de wit-rode markering vaak geen spoor te bekennen. Gelukkig heeft de wandelaar dan altijd nog een kaart en een routebeschrijving (plus eventueel kompas) ter beschikking. Zo bereik ik toch het voormalige processieoord Kippenburg, dat nu een geheel andere bestemming heeft gekregen: een dekstation. Langs een breedvertakte eik, die volgens mijn gids drie eeuwen oud is, wordt bij bij de klokkenstoel van Ruigahuizen een punt gezet achter de wandeling van ruim vier uur.

Een paar dagen later is Vollenhove vertrekpunt. In de Kop van Overijssel wil ik twee stukjes lopen: van Vollenhove naar Blokzijl en van Kalenberg naar Ossenzijl. Totale lengte: 10 km. Dit hele drassige en moerassige gebied was vroeger een uitgestrekt laagveengebied. Het huidige landschap is getekend door de vervening. Kenmerkend zijn de langgerekte plassen (`weren') en smalle stroken grond (`ribben'). Na afloop van de turfgraverij werd de rietteelt van belang. De duizenden hectaren plas en riet van de Weerribben en de Wieden zijn de paradepaardjes van de natuurbeschermers.

In Vollenhove kan de wandelaar een rondgang maken langs de Grote Kerk, opgeknapte havezaten (versterkte hofsteden) en andere historische panden. De burcht van de bisschop, waarmee de geschiedenis van Vollenhove begint, zal hij er echter niet meer aantreffen. Die werd even na 1800 met de grond gelijk gemaakt om plaats te maken voor een vissershaven. Ooit telde het plaatsje maar liefst 15 havezaten, die door barons en jonkheren werden bewoond. Namen van adelijke geslachten, zoals Van Dedem, De Vos van Steenwijk en Sloet zijn nauw met de historie van Vollenhove verbonden. Met name de familie Sloet doet al sinds de 13de eeuw van zich spreken.

Bij de buitenhaven staat op een bord dat de vissers elkaar hier graag sterke verhalen over vroeger mogen vertellen. Op deze winterdag blijven die verhalen binnenskamers. Ik steek de autoweg over en vervolg mijn pad over de dijk langs het kanaal. Op de door riet omzoomde plassen dobberen tafel- en fluiteenden. Door de overmaat aan waterdamp in de lucht ligt er een diffuus, zalmkleurig licht over de velden. In de kale ruimte zie je vanaf het begin de contouren van Blokzijl zich aan de horizon aftekenen.

Het hart van Blokzijl is een Anton Pieck-plaatje. De Hollandse koopmanshuizen met hun trap- en klokgevels roepen de tijd van de Gouden Eeuw op. Wat nu de jachthaven is, was eens de thuishaven van een grote handelsvloot. De turfvaart zorgde eeuwenlang voor florijnen en dukaten. Daarna kwam het zand, dat de haven verstopte, en waaraan geen cent viel te verdienen. De wand van een café aan de haven wordt gesierd door een schilderij van louter woeste golven, als een herinnering aan vervlogen dagen.

De weg van Kalenberg naar Ossenzijl snijdt dwars door de Weerribben. Langs het zwarte water liggen fraai gerestaureerde huizen met rieten daken, omzoomd door keurig geschoren gazons; in een dwarssloot ligt een zeilbootje of kajuitsloep doodstil op het water. Achter de huizen begint het hooi- en rietland. Het riet biedt een schuilplaats aan de roerdomp, de karekiet, de bruine kiekendief en de schuwe snor.

Ik wandel over een fietspad van trottoirtegels dat door houten bruggetjes bij elkaar wordt gehouden. De huizen dragen tevreden namen als Eureka en 't Paradijs. En dat ondanks het feit dat de waterweg voor hun ramen in de zomer een ware Kalverstraat voor de pleziervaart is.

In de Weerribben overheerst één geluid: de wind die speelt met het riet, luidt een zin in het Bezoekerscentrum in Ossenzijl. Het is de bedoeling om de Weeribben en de Wieden met nieuwe moerassen en rietlanden te vergroten. Tegelijkertijd zullen de recreatieve voorzieningen worden uitgebreid. Het probleem is alleen dat daarvoor tientallen boeren hun biezen zullen moeten pakken. Die staan dan ook op hun achterste benen: in het verleden heeft men met veel moeite land op het moeras gewonnen en nu zou men de malse weiden weer terug moeten geven aan de krabbescheer en het broekbos.

Een dag later gooit de regen roet in het eten. In plaats van een flinke tocht over de Veluwerand te maken, moet genoegen worden genomen met een wandelingetje van Eekt naar Elburg (5 km). De meeste boerderijen in Eekt hebben kleurige luiken voor de ramen, wat wijst op pacht en landheren. Ze liggen verspreid op hun terpjes in het landschap. Overal liggen de pompoenen nog voor de ramen, soms vergezeld van een stropop.

Het lijkt alsof men de vruchten des velds aan de voorbijganger wil aanbieden. Of gaat het om de Nederlandse versie van het Amerikaanse `Halloween', waarbij de pompoenen tot maskers worden uitgehold? Een student volkskunde zou dat eens moeten uitzoeken.

Over de Zeuven Vlonders, witte eenarmige bruggetjes die soms wel en soms niet een slootje overspannen, gaat het op de stompe toren van Elburg aan. De Sint Nicolaaskerk is de blikvanger van het vestingstadje. Zwermen kraaien cirkelen om de massieve toren, zich afvragend waar de spits is gebleven.

Het landgoed

Old Putten - een witgepleisterd huis dat door eiken en beuken wordt omringd - ligt aan de weg tegenover Elburg. In de zomer is het stadje een attractie van belang. Buiten de vestinggracht - poepenkolk staat er op de kaart - is een reusachtig parkeerterrein aangelegd. Heel Elburg is één groot monument. De puntgevels en kleine raampjes van de onregelmatig gebouwde huisjes, de scheve steegjes, de stukken vestingmuur en de Vischpoort herinneren aan een ver verleden.

Maar nu, in het winterseizoen, hoor je je eigen voetstappen hol door de straten weerklinken. Regensluiers glinsteren in het lamplicht. Gelukkig is er nog een hotel open. In de gelagkamer serveert men visschotels en bokbier van de tap. Mij hoor je niet klagen. Het is zoals Thijsse schreef: de Zuiderzee heeft ons armen vol schatten te bieden.

Het gidsje Zuiderzeepad is in de meeste boekhandels verkrijgbaar, of bij Wandelplatform-LAW, tel. 033 4653660, mailto:slaw@wandelnet.nl